Wat is weervisserij?

Weervisserij, zoals tegenwoordig nog steeds plaatsvindt in het oostelijke deel van de Oosterschelde, is een eeuwenoude vangstmethode waarbij er gebruik wordt gemaakt van een weer. Een weer bestaat uit twee rijen vleugels (vleuken) van houten staken van vier à vijf meter lang die over een lengte van 800 tot 1000 meter in een V-vorm in de zeebodem worden gestoken. De punt van de V wordt gevormd door de fuik (weerkamer) die precies in de watergeul van het weglopend water ligt. Aan de staken in de weerkamer zijn netten aangebracht, zodat de vis er niet uit kan ontsnappen. Bij laagwater zetten de weervissers een fuik voor het fuikgat en drijven ze te voet, met een drijfnet, de vis de fuik in en brengen ze de vangst aan boord.

Weervisserij is een ambachtelijk vangstmethode waarbij er amper gebruik kan worden gemaakt van mechanische hulpmiddelen. De techniek is daardoor erg arbeidsintensief – van het bouwen van de weer tot het vissen en inmaken. Hieronder gaan we uitgebreider in op diverse onderdelen van de weervisserij.

DE WEERVISSERIJ IN BEELD

In 1990 maakte de lokale omroep BRTO (tegenwoordig ZuidWestTV) de korte documentaire (ongeveer 13 minuten) Van vletten en vleuken. Een vlet is het type boot dat door de weervissers gebruikt wordt; vleuken zijn de lange rijen staken die tezamen de typerende V-vorm van de weer vormen. De documentaire is weliswaar bijna dertig jaar oud, maar in de uitleg over de weervisserij nog altijd accuraat en actueel.

Bouw en onderhoud

Het bouwen van een visweer – ook wel visserij genoemd – kost ongeveer drie maanden, gerekend vanaf de kap van het hout tot het vangstklaar maken. Het eiken- en beukenhout voor de weren wordt in de winter in de bossen rond Bergen op Zoom gekapt. Het gekapte hout, met een lengte van ongeveer vier à vijf meter, wordt stuk voor stuk met een kapmes aangepunt. Het weerhout vervoert men vervolgens naar de haven, van waaruit het met de boot naar de plaats gaat waar de weer bij laag water gestoken wordt. Met behulp van een hogedrukspuitlans worden de benodigde gaten in de bodem gespoten. De weervisser heeft enige vrijheid om de weer zó te plaatsen dat deze optimaal gelegen is voor de vangst van ansjovis. Hij houdt daarbij rekening met de ligging van de plaat en de getijdenstroom. Dit luistert zeer nauw.

Verantwoord en duurzaam landschapsbeheer
Het kappen van hout gebeurt uitsluitend in door Brabants Landschap aangewezen percelen. Daar worden bomen gekapt die schade (kunnen) veroorzaken aan de omgeving – bijvoorbeeld aan de riolering – en daarom (preventief) verwijderd moeten worden. Op deze manier draagt de weervisserij bij aan verantwoord landschapsbeheer – één van de kerntaken van Brabants Landschap. Doordat het hout uiteindelijk weer gebruikt wordt voor de bouw en het herstel van de weren, is er sprake van een duurzame, verantwoorde keten.

De vleuken (vleugels) van een weer – zo’n 800 tot 1000 meter lang – staan in een V-vorm onder een hoek van ongeveer 45 graden in de zeebodem. Aan het uiteinde van de vleuk staan de houten staken ongeveer een halve meter uit elkaar. Naarmate de vleuken de fuik naderen, staan de staken dichter bij elkaar. De fuik, ook wel weerkamer genoemd, is de kom waar de twee vleuken uitmonden. Dit onderdeel, het diepste punt van de weer, is helemaal afgezet met gaas of netten. Daar is er voor de vis geen ontkomen meer aan. In de fuik zit aan het uiteinde het fuikgat. In het fuikgat, een opening van ongeveer een meter breed, worden twee flinke staken geplaatst, die zó lang zijn dat ze bij hoogwater nog ongeveer anderhalve meter boven het water uitsteken. Ongeveer tien tot vijftien centimeter voor deze twee eindstaken worden nog twee palen in de zeebodem gedreven, zodat deze vier tezamen een sponning bij het fuikgat vormen. In deze sponning komen twee horren te zitten die het fuikgat afsluiten. Bij de drie weren die nu in gebruik zijn blijft bij laagwater ongeveer een meter water in de fuik staan. Het fuikgat staat op het diepste gedeelte aan de rand van de zandplaat.

In de Oosterschelde is het verschil tussen hoog- en laagwater ongeveer drie tot vier meter. Dat is voor Nederlandse begrippen zeer veel. Bij hoogwater steken de topjes van het weerhout net boven het water uit. Vanaf de Oesterdam, ter hoogte van de Bergse Diepsluis, ziet men bij het informatiebord over de weervisserij een van de weren duidelijk liggen.

Het gedrag van de vis

Om de werking van een weer uit te leggen, is het nodig iets over het gedrag van de vis te weten. Vis zoekt plaatsen op waar voedsel te vinden is en waar de temperatuur gunstig is voor de voorplanting. Die omstandigheden treft men aan in ondiep en relatief warm water. Zandplaten die droogvallen hebben een hogere temperatuur dan gebieden die constant onder water blijven. Vis die van zee de Oosterschelde intrekt, maakt selectief gebruik van getijdentransport. Hierbij gaat vis bij opkomend water (vloed) hoger in de waterkolom zitten en zwemt met de stroming mee. Stroomt met vloed het zeewater over de drooggevallen, opgewarmde grond dan stijgt de watertemperatuur. In de Oosterschelde bevindt zich deze leefomgeving in het meest oostelijke deel.

Ansjovis

Met name de ansjovis is een diertje dat voor de voortplanting in het voorjaar het warme water van baaien en inhammen opzoekt. Als de ansjovis de keuze heeft, gaat de voorkeur uit naar het warmere oostelijke deel van de Oosterschelde. Bij opkomend water komt de vis instinctief naar de kom van de Oosterschelde. Bij afgaand tij trekt de vis zich terug naar dieper water en zwemt zo de weer binnen. Door het droogvallen van het grootste deel van de zandplaat wordt de vis gedwongen de fuik in te zwemmen.

Kenmerkend voor de weervisserij zoals die in de Oosterschelde wordt gebezigd, is dat klein vissoorten, waaronder ansjovis, binnen de weer blijven. Ze kunnen in principe gemakkelijk tussen de staken door zwemmen en zo ontsnappen – maar dat gebeurt niet. Door de stroom van het afgaand water geven de houten staken trillingen af aan het water. De vis – en zeker een schrikachtige vis als ansjovis – schrikt hier dermate van dat deze binnen de weer blijft en langs de vleuken richting de fuik (weerkamer) zwemt.

Werking

Bij hoog water steekt het weerhout nauwelijks boven het water uit. Bij laag water vallen de uiteinden van de vleuken droog. De vis die bij hoog water de ondiepe delen van de Oosterschelde opzoekt, gelokt door de iets hogere watertemperatuur boven de ondergelopen zandplaten, raakt binnen het houtwerk van de vleuken. Als de vis bij afgaand tij probeert weg te zwemmen houden de houten staken hem tegen. Zo wordt de vis steeds verder de weerkamer ingedreven. Bij laagwater zetten de weervissers een fuik voor het fuikgat en drijven ze te voet, met een drijfnet, de vis de fuik in en brengen ze de vangst aan boord.

Vissen

Bij het bevissen van een weer speelt het getij een belangrijke rol. De visser kan immers pas de fuik in als het water laag genoeg staat. Dit betekent dat er in het seizoen – in de regel de maanden mei en juni – twee keer per etmaal gevist wordt – dag en nacht. Hoeveel er gevangen wordt, valt niet te voorspellen en is afhankelijk van onder andere de watertemperatuur en windrichting.

Drie uur vanaf het moment dat het tij keert (eb wordt) varen de vissers vanaf de Bergse Diepsluis naar hun visserij. Daar aangekomen moeten ze wachten tot er in de fuik ongeveer één meter water staat. De wachttijd wordt besteed aan het verjagen van de vele aalscholvers, een geduchte concurrent van de weervisser.

Bijliggen
Het verjagen van aalscholvers – ook bijliggen genoemd – is een behoorlijke aanslag op de kostbare (rust)tijd van de weervisser. Daarom ondersteunen vrijwilligers van Stichting Behoud Weervisserij de weervissers bij deze belangrijke activiteit. Zonder vogelverschrikkers zou de fuik namelijk al zijn leeggegeten voordat de visser arriveert. Aan de hand van een inttekenlijst stellen vrijwilligers zich beschikbaar als bijligger en ‘bewaken’ de weer totdat de visser arriveert. Een belangrijke taak die door vrijwilligers als een bijzondere, rustgevende ervaring wordt gezien. Wie heeft er immers wel eens – dobberend op de Oosterschelde – de zon zien opkomen of avond zien vallen?

Interesse om vrijwilliger te worden? We kunnen altijd nieuwe vrijwilligers gebruiken die ons willen helpen.
Via dit formulier kunt u zich aanmelden.

Als het water voldoende is gezakt, wordt eerst de bovenste hor verwijderd. Als er nog ongeveer een meter water in de fuik staat, dan gaat ook de onderste hor eruit en wordt direct het fuiknet geplaatst, dat precies in de sponning van het fuikgat past. Vervolgens gaan twee vissers, gehuld in waadpak, de fuik in. Ieder aan een kant drijven ze met een zegen – een van onder verzwaard net met drijvers – van zo’n 25 meter lengte de vis naar het fuiknet. Met een schepnet wordt de vis ten slotte aan boord gehaald. Mocht er nog vis in de fuik achterblijven, dan wordt het hele ritueel herhaald.

Afhankelijk van de vangst is het binnenhalen van de vis in een klein uurtje gebeurd. Het bevissen van een weer is zwaar werk en moet altijd door twee man worden gedaan. Tijdens het terugvaren naar de Bergse Diepsluis wordt de vangst gesorteerd (‘pikkelen’) en in bakken gedaan.

De tekst op de pagina is een bewerking van het hoofdstuk ‘Bergen op Zoom in de weer’ door Gijs Asselbergs, afkomstig uit het boek ‘De weervissers van Bergen op Zoom’ (2015).